Werkwijze quickscan

Hieronder onze werkwijze bij een quickscanonderzoek

 

Werkwijze
Dit onderzoek bestaat uit een bureau-onderzoek, veldonderzoek, beoordeling en een toetsing. Daarna volgen de conclusie en de aanbevelingen. 

De werkwijze is als volgt:

 

Bureau-onderzoek

Bureau-onderzoek soortbescherming

Als eerste wordt het bureau-onderzoek uitgevoerd. Hieruit volgt een lijst met soorten die in de omgeving aanwezig zijn. Deze lijst is weergegeven in Bijlage 3 van het rapport en is een samenstelling van:

  • Soorten die naar voren komen uit een analyse van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). Er wordt standaard gekozen voor een tijdreeks van vijf jaar en een afstand van drie kilometer rond de grens van het projectgebied. Alle waarnemingen van soorten met relevant gedrag worden bekeken en beoordeeld. 
  • Soorten die niet uit te sluiten zijn op basis van verspreiding. Deze zijn weergegeven met een *. Dit betreft soorten die zeer mobiel zijn (zoals de rivierrombout), vrij algemeen voorkomen (zoals de gewone dwergvleermuis) of soorten waarvan vestiging in de nabije toekomst verwacht wordt (zoals de Bataafse stroommossel).
  • Ook kunnen soorten toegevoegd worden op basis van expert judgement, lokale gebiedskennis of eerdere onderzoeken op de planlocatie.

Bureau-onderzoek gebiedsbescherming

De begrenzingen van beschermde (beleids)gebieden worden geraadpleegd via provinciale kaartviewers of een opgevraagde shapefile. Via de Habitus-website kunnen diverse provinciale kaartviewers geraadpleegd worden (pagina: nuttige links).

 

Veldonderzoek

 

Na het bureau-onderzoek wordt het veldonderzoek uitgevoerd. Bij dit veldonderzoek onderzoekt een deskundig ecoloog of er geschikt biotoop aanwezig is voor beschermde soorten. Het veldonderzoek is een potentiebepaling en is geen onderzoek naar de daadwerkelijke aanwezigheid van soorten. Daarnaast wordt gezocht naar individuen, sporen of verblijfplaatsen van beschermde soorten, zoals (poot)afdrukken, holen, haren, braakballen, wissels en uitwerpselen. Alle aangetroffen geschikte biotopen, individuen, sporen en verblijfplaatsen worden in het veld geregistreerd met Waarneming Pro (WrnPro) of LocusGis en in het rapport weergegeven (zie Fig.3. in het rapport). 

Als de ecoloog tijdens het veldonderzoek geschikt biotoop heeft gevonden voor een bepaalde soort, maar er niet zeker van is of deze soort op de betreffende locatie voor kan komen, dan wordt vastgesteld of de soort wel of niet in het projectgebied voor kan komen door te kijken naar:

  • verspreiding
  • dispersie-afstand (bijvoorbeeld juveniele rugstreeppadden)
  • mate waarin een soort onderzocht is
  • aanwezigheid van obstakel (obstakels, zoals snelwegen en grote wateren, kunnen het projectgebied mogelijk isoleren).

De uitkomst van deze analyse wordt voorgelegd in het beoordelingsoverleg, zie volgende paragraaf.

Het uitsluiten van soorten wordt altijd beargumenteerd in Bijlage 4.

 

Beoordeling

De beoordeling wordt uitgevoerd voor zowel soort- als gebiedsbescherming.

 

Beoordeling soortbescherming

De toetsing betreft een beoordeling of de werkzaamheid (voorgenomen ontwikkeling) een effect heeft op (potentieel aanwezige) beschermde soorten. De beoordeling geeft inzicht in welke biotopen geschikt zijn voor welke beschermde soorten en op voor welke soorten een wetsovertreding verwacht wordt. Deze beoordeling wordt in eerste instantie uitgevoerd op basis van de kennis van de ecoloog, zo nodig aangevuld met een literatuurstudie, welke wordt vermeld in de bronnenlijst. Het resultaat van deze beoordeling leidt tot Figuur 3 in het rapport.

De beoordeling of de voorgenomen ontwikkeling een effect heeft op beschermde soorten, wordt altijd verricht aan de hand van een lijst met alle beschermde soorten én expert judgement, dus niet enkel de soorten die uit het bureau-onderzoek komen. Er kunnen namelijk altijd soorten in het plan- of onderzoeksgebied aanwezig zijn, die niet uit het bureau-onderzoek komen.

 

Beoordeling gebiedsbescherming

Deze beoordeling bestaat uit Natura 2000-gebieden en NNN-gebieden. Op aanvraag van de opdrachtgever kunnen ook andere beleidsgebieden getoetst worden.

 

Natura 2000

De effectbeoordeling voor Natura 2000-kent twee stappen, namelijk:

1.Het invullen van de effectenindicator. Eerst wordt de meest passende activiteit gekozen.

2.Beoordeling van het resultaat uit stap 1 door de ecoloog. Er wordt beoordeeld of de effecten compleet zijn én of een effect relevant is voor de voorgenomen ontwikkeling.

De informatie over de ontwikkeling wordt aangeleverd door de opdrachtgever (zie Bijlage 2 in het rapport).

 

NNN

De effectbeoordeling voor Natuurnetwerk Nederland wordt uitgevoerd door te kijken naar de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied. Indien deze kenmerken en waarden niet bekend zijn, worden effecten bepaald op basis van het beheertype en/of kenmerkende soorten. Op deze manier kan er altijd een indicatie worden verkregen of de wezenlijke kenmerken en waarden worden aangetast. Aangezien deze beoordeling per situatie verschilt, wordt op basis van bronnen of expert judgement beoordeeld of een effect te verwachten is.

 

Toetsing

De toetsing van de beoordeling verloopt als volgt. De betreffende ecoloog legt zijn/haar oordeel uit de voorgaande stap voor in een beoordelingsoverleg met twee andere ecologen (6-ogenprincipe). De andere ecologen kunnen tijdens dit gesprek vragen stellen over de beoordeling en de aan- of afwezigheid van soorten en potenties. Ook kunnen vragen gesteld worden over de reikwijdte of inschatting van de effecten van de werkzaamheden. Na het gesprek worden de resultaten en conclusies uitgewerkt in de rapportage en volgt nog een collegiale check.

 

Conclusie en aanbevelingen
Na de toetsing wordt per mogelijke overtreding geadviseerd hoe hiermee omgegaan kan worden. Het uitgangspunt hierbij is dat een overtreding wordt voorkomen (door een aangepaste werkwijze) of pas kan worden begaan na ontvangst van een ontheffing of vergunning. Als een soort mogelijk aanwezig is en overtreding op deze soort niet kan worden uitgesloten, dan wordt veelal nader onderzoek geadviseerd. In een enkel geval zal er voldoende informatie aanwezig zijn om direct een ontheffing of vergunning aan te vragen, dan zal uiteraard geen nader onderzoek geadviseerd worden.

 

Bovenwettelijke/aanvullende maatregelen
Dit rapport is opgesteld om aan de wettelijke eisen uit de geldende natuurwetgeving te voldoen. Echter, ook niet-beschermde natuurwaarden zijn waardevol om te behouden. Er zijn vaak ecologische kansen aanwezig voor een waardevolle verhoging van de plaatselijke biodiversiteit. Deze maatregelen kunnen een bijdrage leveren aan de biodiversiteit van de leef- en projectomgeving. Daarom benoemen wij in hoofdstuk 5 ook bovenwettelijke maatregelen.